Liberalen mogen nog weleens roepen dat ze zo’n enorme hekel aan nivelleren hebben. Voor veel (niet-anarchistische) Libertariërs en aanverwante stromingen geldt precies hetzelfde. Nivelleren, dat is vies, dat doe je niet. Met veel bombast ageert men tegen die verschrikkelijke nivelleringsoperaties. Buitengewoon interessant, die afkeer.

Ze gaan namelijk in het geheel voorbij aan een belangrijk principe: elke staatsvorm veronderstelt nivellering. Zelfs de meest minimale staat, die alleen voorziet in de aanwezigheid van een leger, politie en rechtspraak, impliceert deze vermaledijde praktijk. Het vereist kijken met een andere blik, vooral omdat we het zo enorm voor lief nemen, maar we zijn het er vrijwel zonder uitzondering over eens dat fysieke nivellering gewenst is. Met de komst van de fysieke nivellering draaiden we ‘het recht van de sterkste’ grotendeels de nek om – in ieder geval op microniveau.

Arnon Grunberg schreef ooit dat we moeten voorkomen dat “de overheid de effecten van de genetische loterij vrijwel geheel” neutraliseert. Het is niet helemaal duidelijk wat hij precies bedoelt met ‘vrijwel geheel’. Wie bepaalt immers waar de grens van toelaatbare nivellering ligt? Grunberg erkent wel dat er zoiets bestaat als zinvolle kritiek op de meritocratie. Het recht van de slimste verdient klaarblijkelijk ook niet direct de voorkeur.

Toch voorziet ons huidige systeem eerder in een ‘recht van de slimste’ dan een ‘recht van de sterkste’ of ‘recht van de hardst werkende’. Voor de getalenteerden zijn er een paar speciale plekken gereserveerd, maar het komt niet zelden voor dat getalenteerde onnozelaars – min of meer vrijwillig – worden uitgebuit door verder talentloze slimmeriken. De (ogenschijnlijk) slimste blijkt in veel gevallen overigens ook de best geïnformeerde.

U gelooft me niet? Een gedachte-experiment. Een manke jurist laat een document opstellen waarin hij het eigendomsrecht over een stuk grond dat officieel nog door niemand is opgeëist krijgt toegewezen. Hij vertrekt naar het stuk grond. Daar aangekomen blijkt een analfabete straatvechter al enige tijd het stuk grond te bewerken. In een wereld zonder wetten en politie zou de jurist voor de akker moeten vechten tot één van beide duellisten het leven laat. Maar in deze wereld zit er voor de straatvechter niets anders op dan mee te gaan naar de rechtbank, alwaar de jurist hoogstwaarschijnlijk in het gelijk wordt gesteld. Terecht of niet.

Het recht van de slimste is onlosmakelijk verbonden met het principe van eigendom. Dat wat men tot eigendom rekent variabel is, toont de geschiedenis. Ooit konden mensen eigendom zijn, tegenwoordig geldt het – in sommige landen – voor ideeën. Slimme mensen hebben doorgaans de eigenschap relatief veel goede ideeën te hebben. Goede ideeën hebben de gunstige eigenschap nogal eens geld op te kunnen leveren. Geld stelt slimme mensen in staat om een groter stuk grond te claimen. Geld stelt slimme mensen bovendien in staat om nog meer slimme mensen aan te nemen, die nog meer goede ideeën mogen bedenken.

We vinden het terecht een bespottelijk idee om toe te staan dat iemand zijn fysieke overwicht inzet om een ander (de vruchten van) zijn arbeid afhandig te maken. We vinden het echter veel minder bespottelijk om het slimmeriken toe te staan gebruik te maken van de behoeftes van mensen die het ontbreekt aan goede ideeën of mogelijkheden om (zelf) goede ideeën om te zetten in concrete resultaten – zelfs bij groeiende schaarste. We laten ze met liefde voor een fooi werken. Die keuze kun je maken. Karl Marx geloofde dat er dan nagenoeg zeker een dag komt waarop de straatvechters maling hebben aan de papiertjes in die verfijnde juristenhanden. Terecht of niet.

Het recht van de slimste