In de herberg is het lekker warm. Dankzij een deur van stevig eikenhout en het haardvuur blijven de woedende wind en de kou buiten. Binnen barst het van de mensen, maar van de razernij die buiten heerst is niets te bespeuren. Overal zitten groepjes gasten die het glas heffen en zich vermaken. Met elkaar en met de muziek van de band. Eigenaar en kastelein Max stuurt zijn serveersters met dienbladen en pullen de ruimte in. Zijn oudste dochter – naar wie de herberg is vernoemd – is geclaimd door de nette heren aan de ronde tafel in een minder goed verlichte nis van het pand. Gaby voelt de blik van Ulfred Uilskuiken en beseft hoe erg ze het heeft getroffen. Zij bedient belangrijke en welgestelde heren en wellicht zal één van hen Gaby vandaag dan eindelijk op het spoor van geluk brengen. Eigenlijk spreekt ze enkel met de man met de tas, die al een week in de herberg is en nooit naar buiten gaat. Maar hij doet niet alleen de bestellingen, hij doet ertoe.

Eerder vandaag, tijdens het dweilen, had de heer haar erop gewezen dat er door de afwisseling van ruiten en muur alleen op dat tijdstip een volgens hem prachtig blokkenpatroon van licht en schaduw op de vloer zichtbaar wordt. Gaby bekende dat het haar in alle jaren dat ze hier werkte nooit was opgevallen. De man met de tas had geglimlacht (dat was de eerste en enige keer) en gezegd dat het nooit te laat was om te leren. Zeker op een dag als vandaag, zo voegde hij toe. Een dag waarop een hoop zal veranderen, ook voor haar. En hoewel ze er tot nu toe weinig van merkte, moet zo’n voorspelling wel iets waard zijn, want nooit eerder was de heer met de tas zo spraakzaam.

Het verbaast haar dan ook niet dat de heren, zodra ze in de buurt komt, stoppen met spreken, terwijl ze toch al zonder uitzondering fluisteren. Dat voedt haar nieuwsgierigheid. Ze heeft al eens navraag gedaan bij haar vader. Helaas wist ook hij niet wat deze mannen toch altijd in de herberg bespreken. “Het zal wel verboden zijn,” zei vader Max toen. Dat kon Gaby zich niet voorstellen. De herberg is tenslotte de plaats die de gezagsdragers tot stamkroeg hebben verkozen. Maar daar had vader enkel om gelachen. Volgens hem kan je illegale zaken maar het best onder de ogen van het bevoegd gezag bespreken; dat zou de minste argwaan wekken. In zijn ogen is Gaby toch vooral nog een naïef meisje.

Op weg naar de bar houdt de handelaar die de laatste paar dagen steeds met zijn assistent en boodschappenjongen Ulfred Uilskuiken in de herberg is Gaby aan. “Een pul en een kleine, lieve schat.” Ulfred, de slungelige knaap die verstandelijk niet helemaal in orde lijkt en daaraan zijn bijnaam dankt, kan ook nu niet zijn ogen van haar afhouden. “Goedenavond Gaby.” Ze groet terug uit beleefdheid. Uit alle macht probeert Gaby haar minachting te verbergen, maar het ongemak moet voor iedereen merkbaar zijn. Behalve voor de handelaar en de assistent. “We zouden er samen vandoor moeten gaan,” fluistert de jongen haar met een glimlach toe. Zijn stem is typisch. Gaby bekijkt Ulfred van top tot teen: vooral zijn armoedige, versleten schoenen vallen haar op.

“Dat lijkt me geen goed idee” antwoordt Gaby, met iets dat op een glimlach moet lijken. De handelaar legt een hand op de schouder van zijn assistent en grijnst, “Nu speelt Ulfred nog een bijrol in je leven, jonge schoonheid, maar dat hoeft niet voor altijd zo te blijven.” Ze hebben er samen schik om. Hij heeft wel mooie bruine krullen, denkt Gaby, maar ze kan maar moeilijk begrijpen waarom hij niet inziet dat een jonge, pientere vrouw  als zij en een geestelijk beperkt iemand als hij niet bij elkaar passen. Ulfred kan onmogelijk haar voorbestemde geluk dichterbij brengen. “Bestel alstublieft bij Miryam, ik help vandaag de heren.” Het woord ‘heren’ is voldoende om het gesprek te beëindigen: de handelaar knikt en wenkt vlug Miryam.

De nette heren bestellen hetzelfde als altijd. Gaby haalt de drankjes op bij Max en bezorgt ze. Zoals bij iedere afgeleverde bestelling krijgt ze meteen betaald en een goede fooi. Als ze opnieuw terugloopt naar de bar, loopt Ulfred Uilskuiken met een boodschap richting de uitgang. “Kom je met me mee Gaby? Het leven is te kort om in een herberg door te brengen. En jij weet net zo goed als ik dat de naam van deze herberg een leugen is: geluk ga je hier niet vinden.” Gaby kan haar ergernis ditmaal niet verbergen en loopt hem zonder antwoord voorbij. Wat een sukkel is het toch. Maar deze avond is te mooi om door Ulfred te laten verpesten: er hangt iets in de lucht, ze voelt het. Vandaag komt iemand haar het geluk brengen dat haar is beloofd. Het geluk waarnaar ze nu al zo lang verlangt. En of het nou de man van haar dromen is of een topbaan, ze voelt nu zelf ook dat het tijd is voor grote veranderingen.

Gaby’s dagdroom wordt ruw verstoord als Ulfred de eikenhouten deur opentrekt en op zijn afgesleten schoenen de storm tegemoet gaat. De wind, nog altijd even furieus, laat kortstondig van zich horen. Een rilling gaat door de herberg. Bij het dichtklappen van de deur zijn alle aanwezigen merkbaar opgelucht. Dit is geen weer om buiten te zijn. Ook de violist van de band vindt dat; hij zet een vrolijk lied in en de andere muzikanten volgen hem. Vele aanwezigen zingen luidruchtig mee.

Als Gaby weer bij de bar staat, kijkt ze de zaal in. Nog blijer dan aanvankelijk is ze als het tot haar doordringt dat zoveel verschillende soorten mensen het naar hun zin hebben. De drank en de muziek dragen hun steentje bij. Ze kijkt naar de nette heren, in hun schaduwrijke nis. Ook zijn er de gezagsdragers, die aan de stamtafel zitten en uitsluitend alcoholvrije dranken drinken. Aan de tafels langs de lange wand zitten de mannen die Max ‘de houthakkers’ noemt: tientallen lomperiken waarvan mogelijk niet één houthakker is, maar die er volgens hem wel allemaal zo uitzien. Grote kerels, die erom bekendstaan in het verleden de nodige ruzies te hebben veroorzaakt en nog altijd licht ontvlambaar te zijn.

Als je de geruchten moet geloven hebben ze vetes met eigenlijk iedereen. Niet alleen voor de hand liggende geschillen over boetes met de gezagsdragers, maar zelfs met de nette heren zou het niet boteren. Op vragen over het hoe en waarom krijg je honderd verschillende antwoorden, maar als je de roddels moet geloven is het een lont in een kruitvat. In de herberg gaat het echter altijd goed. Er is muziek, de dames doen hun werk, en de sfeer maakt menig concurrent stikjaloers. Bovendien, denkt Gaby, zorgen de gezagsdragers ervoor dat niemand het in z’n hoofd haalt om gekkigheid uit te halen.

Ze ziet hoe Miryam een pul en een kleine voor de handelaar neerzet, verderop manoeuvreert Mara zich met een dienblad vol pullen tussen de houthakkers door. Gaby’s moeder Axelle heeft haar handen vol aan de gezagsdragers, waarvan er net weer een paar binnenkomen. Opnieuw huivert het hele lokaal bij de koude klappen die de wind nog kan uitdelen voor de deur weer dichtvalt. Hoofdcommissaris Eriksen kijkt als enige niet op, met al zijn aandacht bij het hem zo dierbare bord. Net als de voorgaande dagen speelt hij een spelletje schaak met één van zijn ondergeschikten, die hij elke keer weer op het hart drukt voorzichtig te zijn met zijn stukken. Die zouden niet alleen kostbaar, maar ook zeer fragiel zijn. Verliezen doet de commissaris nooit, volgens sommigen dankzij de psychologische voorsprong van het waarschuwen.

Max vroeg zich eergisteren hardop af wat er zou gebeuren als de hoofdcommissaris op een dag wél zou verliezen van één van zijn ondergeschikten. De handelaar, die toevallig aan de bar zat, antwoordde dat een volleerd speler elk schaakstuk een rol toekent, maar ze laat vergeten wat en waar ze zijn, omdat ze alleen op die manier bereid blijven hun rol te vervullen. Max en Gaby hadden hun schouders opgehaald. Voor dat soort gefilosofeer heeft een herbergier geen tijd, er moeten gasten bediend worden. En zoals het een goede serveerster betaamt valt het haar direct op dat de heer met de tas vergezeld door één van zijn tafelgenoten richting de wc loopt. De woest ogende vloer is bijna een belediging voor zijn keurige, zwarte schoenen.

Tegen de gewoonte in wenkt één van de andere heren Gaby. Ze spoedt zich naar de nis. Dit is haar moment, ze voelt het. Vandaag komt ze er dan eindelijk achter welk geluk er voor haar in het verschiet ligt. Zal hij haar vragen mee te gaan naar de grote stad, om een leven in weelde en tussen gegoede burgers op te bouwen? Bij aankomst blijkt de heer die haar aandacht trok jong en aantrekkelijk. Misschien een paar jaar ouder dan zij. Gehuld in een keurig pak. Dat hij haar nog niet eerder is opgevallen! Maar alle heren lijken van een afstand tenslotte op elkaar. “Zou u ons een schaal met broodjes en twee kannen wijn kunnen brengen? Vergeet niet een glas voor uzelf. Het is een goede dag!” Zijn stem is vriendelijk, zijn ogen bijna hypnotiserend. Schaapachtig knikt ze enige seconden, maar als ze eenmaal beseft wat ze doet maakt ze zich snel uit de voeten. Hij bestelt zelfs wijn. Ook dat is ongewoon. Een goede dag! En een glas voor haarzelf! Er moet wel iets bijzonders aan de hand zijn.

Gaby’s hart klopt sneller. Eindelijk! Dit moet de dag zijn waarop haar toekomst dan echt begint. Via de houthakkers-tafels beent ze naar de bar om een schaal met broodjes en twee kannen wijn te halen. Onderweg pakt Keld, één van de luidruchtigste van de houthakkers, haar bij de arm. “Kom even met ons kletsen lieve Gaby.” Hij klinkt niet onopgewekt, maar zijn adem stinkt naar drank en zijn greep is stevig. “Ik moet mijn bestelling naar de heren brengen Keld, en je kent vader.” Keld richt zijn blik eerst op Max en dan op de heren, twijfelt even, maar laat haar dan gaan. Ze geeft de bestelling door aan haar vader en die loopt meteen naar de keuken om de kok aan het werk te zetten. Over de aantrekkelijke man zegt ze niets: haar vader keurde het al te vaak af wanneer haar interesse uitging naar een bezoeker van de herberg. Vele mannen kwamen haar hand vragen, maar nooit ging Max akkoord. Nu zal niemand haar geluk in de weg staan. Ze zal het hier vinden. Als ze nog eens aandachtig naar haar vader kijkt, lijkt iets in zijn blik te zeggen dat hij er meer van weet. Die glimlach kent ze niet van hem. Is er dan eindelijk iemand voor Gaby’s Geluk gekomen die Max het ook echt gunt?

Alweer gaat de deur open. Ook nu zijn de aanwezigen met hun aandacht bij de deuropening, maar de wind speelt ditmaal slechts een bijrol. Opvallend genoeg kijkt zelfs hoofdcommissaris Eriksen nu op van zijn spel. Gaby ziet hoe een in het zwart geklede man Ulfred Uilskuiken naar binnen duwt. Hij maakt zich al struikelend gauw uit de voeten en vlucht met angst in zijn ogen naar de handelaar. De man in het zwart blijkt niet alleen: na hem volgen talloze anderen die ook allemaal in het donker gekleed gaan. Een zenuwslopende stilte houdt de herberg in haar greep. Deze situatie biedt de muzikanten blijkbaar geen inspiratie. In plaats daarvan kijken ze verwachtingsvol naar de man die zojuist Ulfred een duw gaf en nu bijna statig op houthakker Keld afstapt. “De Heer heeft een boodschap voor u.” In haar ooghoek ziet Gaby dat de mannen in de schaduwrijke nis van hun krukken komen. Kelds blik komt nog het dichtst bij verbazing: “Waar heb je het over?” Keld krijgt antwoord van een glimmend mes dat diep in zijn keel verdwijnt.

Dan breekt de hel los. Gaby hoort opeens overal lawaai. Het geluid van staal, scheurend vlees, en vermorzeld bot. Indringende geuren van lijven, vuur, en kruit. Ze ziet hoe Keld bloed gorgelend in elkaar zakt en zijn moordenaar een snoeiharde vuistslag tegen het hoofd krijgt van één van de houthakkers. Een groot aantal van hen springt over de tafels en worstelt zich door de chaos van agressie en paniek in de richting van de nis waar de heren zitten. Maar een minstens zo’n grote groep baant zich een weg naar de gezagsdragers.

“Nee,” prevelt Gaby. Waarom nu? Zo moet het niet gaan. Dit zou de dag van haar geluk zijn. Inmiddels bemoeien ook de gezagsdragers zich ermee en overal om zich heen ziet Gaby mensen doden of gedood worden. Bloedende mensen zakken in elkaar met sproeiende wonden. Eén van hen probeert haar arm te pakken en besmeurt haar schort dat net nog ongeschonden was. Mara laat een blad met bierpullen vallen en ze ziet hoe iemand Miryam met het gezicht in het haardvuur duwt. Verderop heeft een bruut de strijkstok van de violist in zijn oog gestoken. De jonge, aantrekkelijke heer schakelt één van zijn belagers uit, dan nog één, maar de derde is te snel en ontdoet hem met een gerichte slag met een stuk gereedschap van zijn onderkaak.

Gaby begint te schreeuwen, maar er is zoveel lawaai dat het geluid verdampt in de kakofonie van afschuwelijkheden. Ze staat nog tussen de vechtende mensen. Het mag een wonder heten dat zij als één van de weinigen nog niet tot de slachtoffers behoort. Plots slaat ze met kracht tegen de grond. Waar ze zich er eerst amper van bewust leek zich middenin een ook voor háár levensbedreigende catastrofe te bevinden, komt het besef nu langzaam tot haar. Ze voelt doodsangst. Als ze omkijkt lucht het haar enigszins op dat het haar vader was die haar tegen de grond werkte.

“Dom kind, waarom bleef je staan?” Tranen in zijn ogen. Ook Gaby voelt nu dat haar ogen branden. “Doe alsof je dood bent” fluistert haar vader, ze kan het amper verstaan. Dan staat hij op en spoedt zich naar haar moeder, die bloedend bij de stamtafel tussen de schaakstukken ligt met de gehavende hoofdcommissaris half op haar. Bijna komt Max daar aan, maar ineens is er één van de mannen in het zwart: het steekwapen verdwijnt met enige moeite in de buik van haar vader. Gaby ziet het gebeuren. Ze wil iets roepen, opnieuw schreeuwen, maar bij de doffe dreun die volgt, is er niets dan de stilte.

Bij het optillen van haar oogleden is de blik wazig, ogen troebel. Van het lawaai van zo-even is niets over, opnieuw die zenuwslopende stilte. Het leven in de ruimte lijkt bij Gaby op te houden. Wel zijn er geuren. Braaksel, brand, bloed. Ze probeert haar hoofd op te tillen maar dat gaat nog lastig. Zich oprichten lukt Gaby evenmin. Voor zover ze kan zien, bevindt zich in de ruimte een verzameling levenloze lichamen, ligt er in een veelheid aan dranken gemarineerd bloed, en is de vloer bezaaid met glasscherven en hier en daar een schaakstuk. Gaby kreunt. Ze wil opstaan. Maar het gaat niet. Nog niet. Ze hoest. Er is het besef dat ze op de plek ligt waar ze eerder die dag nog stond te dweilen. Vlak voor haar blijkt één van de schaakstukken te liggen. Gebroken en bebloed. Het was de koningin, maar door de schade is het stuk nu niet veel hoger dan een pion. Komisch, vindt ze het. Als het had gekund, had ze in een hysterisch lachen kunnen uitbarsten, maar alles doet haar pijn. Ze is dan misschien wel een naief meisje, dat snapt ze zelf ook wel, maar ze is slim genoeg om de ironie hiervan in te zien. Gaby’s Geluk.

Enige ogenblikken later hoort ze als vanuit het niets voetstappen. Blijkbaar is ze toch niet de enige die dit heeft overleefd. Het lukt haar niet om omhoog te kijken, maar ze ziet nu door de wazigheid een tas. De heer met de tas! Hij begeeft zich naar de grote eikenhouten deur. Ze wil iets zeggen, vragen hoe dit een goede dag kan zijn, maar er is alleen een kreun te horen. Het is genoeg geluid voor de man om zich om te draaien. Als hij doorheeft waar het geluid vandaan komt, loopt hij naar haar toe. Gaby kan het allemaal iets scherper zien. Nu pas merkt ze dat er iets niet klopt: versleten schoenen. De heer met de tas draagt geen versleten schoenen.

“Gaby.” Die stem. Ze snapt niet wat er gebeurt. Het klopt niet. “Die tas…” Ze slikt. “Is niet van jou.” Ze weet het met moeite uit te brengen. Het spottende lachje is veelbetekenend. “Bijna niemand krijgt wat hij verdient Gaby,” hoort ze hem zeggen, “Jou is geluk beloofd. En kijk aan, hier lig je, in je eigen pis en schijt te sterven. Ik, geboren om te falen, loop straks als enige in goede gezondheid met waar ik hier voor kwam deze zwijnenstal uit. Jij noemt dat misschien immoreel, maar dat is een kwestie van perspectief. Zoals eigenlijk alles een kwestie van perspectief is. Zelfs wie wij zijn en wat we doen. Ons bestaan, niet in de laatste plaats.”

Ze ziet hoe hij grijze drab die nog het meest lijkt op hersenen met zijn ene versleten schoen van de andere schraapt. Dan knielt hij en pakt een ander schaakstuk op, maar ze kan niet goed zien welke het is. In een onverstoorbare toon vervolgt hij zijn verhaal, “En ik ben iemand die het perspectief op zaken graag verandert. Je zou zelfs kunnen stellen dat het mijn bestaansrecht is. Mijn roeping. Maar goed Gaby, nu moet ik gaan. Ik wens je veel geluk toe in een volgend leven.”

Ze wil reageren, maar de kracht ebt met te veel snelheid uit haar lijf. Ze ziet hoe hij met de tas stevig in zijn hand opnieuw richting de eikenhouten deur beent. Dat hij Gaby’s Geluk echt laat voor wat het is voelt ze pas als de laatste klap van de kou haar definitief het licht uit de ogen slaat.

 

 

 

Gaby´s Geluk